Ik herinner me nog, hoe mooi de zon vroeger scheen. Een witgele bal aan een strakblauwe hemel. En als we geluk hadden met het weer, stapelwolkjes in schakeringen van grijs en wit. Dit is de laatste herinnering die ik heb aan de zon. Dit was het laatste wat ik zag in de momenten voor het glas van de ruit mijn ogen aan stukken brak. Daarna herinner ik alleen het gegil, dat van mij afkomstig bleek te zijn, gevolgd door een diep, zwart gat. Waar ik nog steeds in zit, en waar ik gevangen zal zitten voor de rest van mijn leven. Dat is nu vijf jaar geleden. Vijf jaar blind zijn, dat is eindeloos lang. Bedenk dan eens, hoe eindeloos lang een heel leven lang blind is.

 

Ondertussen ben ik een beetje gewend aan het idee om blind te zijn. Ik heb geleerd om op de tast en op het gehoor te leven. Ik heb geleerd om mijn ingestorte wereld weer op te bouwen. En mijn wereld wàs degelijk ingestort. Ik was nog maar een kind van tien, en dan is het een hele klap om te horen dat je blind bent en dat het niet te genezen is. Toen ik tien was, was tekenen mijn passie. Sindsdien heb ik nooit meer een potlood vastgepakt, ik zou niet weten hoe ik iets moet tekenen dat ik niet kan zien. Ik was ook gek op zwemmen, en dat heb ik sindsdien nooit meer gedaan. Van mijn part, ga ik nooit van mijn leven meer zwemmen! Die dag, tien jaar geleden, ben ik ook gaan zwemmen. Samen met Siska, mijn vriendin, en haar mama reden we terug van het openluchtzwembad. Ik genoot onderweg van de mooie lucht, ik vond het altijd zo mooi, die wolken waar je vanalle figuren in zag. Een liggende reus met een muts, een steigerend paard,... ik onthield het en tekende het achteraf thuis. Ik genoot van die hele mooie dag, tot... die camion door het rood licht reed. Wij hadden groen, hij had rood. De mama van Siska kon niet meer ontwijken, daarna volgde die klap, die rode pijn aan mijn ogen en dat eeuwige, oneindige zwarte gat. Na een paar dagen ontwaakte ik uit dat gat, behalve mijn ogen dan, die zijn nooit meer ontwaakt. Vervolgens hoorde ik zowat alle slechte nieuws dat een mens in zijn hele leven maar kan horen: ik was blind voor de rest van mijn leven, en de mama van Siska was op slag dood. Zij zat aan het stuur en kon zo'n frontale botsing nooit overleven. Siska zelf was zo ongeveer ongedeerd, maar in shock.

 

Ik werd heel opstandig. Ik wilde niet in het ziekenhuis blijven, ik wilde naar huis, maar dat mocht niet. Ik werd daar zo kwaad over, dat ik daar een reputatie van miss chagrijn moet gekweekt hebben. Ik was nergens tevreden over, en ik uitte dat ook luid en duidelijk. Ik wilde ook niet geloven dat ik blind was, dat ik niets zag, kwam door dat stomme verband. Ik probeerde het soms van mijn hoofd te trekken, maar het was te stevig vastgemaakt. Na een maandje ziekenhuis mocht het er eindelijk af... en ik zag nog steeds niks! Ik stampvoette op de grond van woede, en ik stampte naar alles wat ik kon raken. Ze hebben heel wat voeten in de aarde gehad om me te kalmeren.
Toen ik een weekje later eindelijk thuis was, maakte ik meteen stampei, want ik wilde vooral niet thuis zijn. Ik kende mijn eigen huis niet meer. Ik kon niet eens rondlopen zonder over iets te vallen, en in die tijd zat ik constant onder de blauwe plekken. Daar werd ik altijd zo kwaad over. Ik kon mezelf ook niet meer alleen aankleden. Eerst en vooral kon ik mijn kleren niet vinden, en ten tweede kon ik niet zien of ik ze juist aanhad, laat staan of ze bij elkaar pasten. Ik kon ook niet zien wat kraag of mouw was. Dus moest mijn moeder me altijd komen helpen aankleden. Ik voelde me net weer vier jaar, en ik was kwààd. Ik kon ook niet meer deftig eten. Boterhammen, dat ging nog. Allez ja, het smeren was gewoonlijk wel een smosboel, maar de bokes zelf kreeg ik nog naar mijn mond, zonder veel problemen. Maar dat was nog niets in vergelijking met warm eten: ofwel had ik niets op mijn vork, ofwel gleed het van de vork af, gewoonlijk tussen de tafel en mijn mond. Dus viel het eten op mijn schoot of op de grond. Is er als kind van tien iets gênanter dan niet beter te kunnen eten als een kind van twee? Als dat gebeurde, en dat was zowat elke dag, kwakte ik het bord met eten en al op de grond en liep mokkend weg, ondertussen nog wat blauwe plekken kwekend. En mijn ouders werden kwaad omdat ik dan weer een bord met eten op de grond smeet, ik werd nog kwader en zulke kletterende ruzies eindigde gewoonlijk met ondertekende mokkend of huilend op haar kamer, terwijl mijn ouders mijn rommel moesten opkuisen. Ik voelde me daar zeker schuldig over, maar dat wilde ik niet toegeven.

 

Ik wilde ook niets meer doen. Hoe levenslustig ik vroeger niet kon stilzitten, zo lamledig en depressief hing ik de hele dag in mijn kamer! Ik wilde dat iedereen wist hoe ongelukkig ik was, dus wentelde ik me in mijn ongeluk. Wat ze ook voorstelden, het was nooit goed. Ik kwam nooit meer buiten. Wat had ik daar te zoeken, ik kon toch niet genieten van wat er zich daar bevond, want ik kon het niet eens zien. Nooit meer zien betekende nooit meer genieten. Van mijn part kwàm ik nooit van mijn leven buiten, en als ik zin had om mijn hele leven hierbinnen weg te kwijnen, was dat mijn zaak. Maar dat was niet wat mijn ouders dachten. Ze vonden dat ik weer moest leren leven, ditmaal als blinde. Ze stuurden me naar de revalidatie. Daar moest ik leren stoklopen, leren eten, leren mezelf wassen en aankleden, leren rondlopen in mijn eigen huis zonder ergens tegen te lopen, braille leren... alles wat een blinde moet kunnen om te overleven. Ik weigerde pertinent, maar er hielp echt geen lievemoederen aan. Mijn ouders brachten me en kwamen me halen, ik kon niet ontsnappen. In het begin werkte ik echt niet mee, ik zei van alles dat ik het niet kon. Ik wou het niet kunnen, ik wilde alleen weer de zon zien, de gezichten van mijn ouders en mijn vriendinnetjes, de bloemen en de bijtjes...

 

Uiteindelijk kwam ik wel tot inzicht. Nele had me de ogen geopend, bij wijze van spreken dan. Nele was één van de anderen op de revalidatie die ook hetzelfde moest leren als ik, maar ze was er al een paar maand langer dan ik. Zij heeft vrij snel haar blindheid aanvaard. Maar zij is niet met een schok blind geworden, bij haar was het geleidelijk aan gegaan, door een ziekte aan haar ogen. Haar ogen werden steeds slechter, en ondertussen was ze bijna blind. Het was ook zwaar voor haar, maar ze heeft nog afscheid kunnen nemen van haar ogen, en mooie herinneringen verzameld om te koesteren in haar hoofd. Ik wil nog steeds zoveel zien, maar ik zal het nooit meer kunnen zien. Tussen ons klikte het meteen, ze is nog steeds een heel goede vriendin. Zij heeft mij geleerd om het te aanvaarden, ik kan de klok niet terugdraaien en verder valt er niets aan te verhelpen. Ze spoorde me aan om te doen wat zij deed: er het beste van maken en er het beste van hopen. Ik bewonderde haar om haar levenslust, haar vrolijkheid en haar grappen. Ze was bijna blind en ze kon noch lachen! Als zij het kon, moest ik het ook kunnen.
Nele moest bij de revalidatie ook van nul beginnen, net als ik. Maar ze had veel geleerd, en ik bewonderde alles wat ze kon. Dat wou ik ook kunnen, en ik begon te werken als een paard. Ik leerde snel stoklopen en mezelf in huis bewegen. Braille duurde iets langer, maar als je het niet van kleinsaf in je vingers had, is dat iets moeilijker. Ik leerde ook mezelf aankleden, hoewel ik het nog steeds niet kan zonder kleurenadvies van mijn moeder. Ook deftig eten leerde ik, met het vlees op halfzeven, de groenten op negen uur en de patatten op vijf uur. Dat is een systeem om het eten op je bord terug te vinden.

 

Geleidelijk aan ben ik uit die mentale zwarte put uitgekropen, en ik kan zeggen dat ik vrij gelukkig ben. Ik mis nog steeds mijn ogen, maar in het andere geval zou ik Nele niet gekend hebben. Zij is mijn maatje die mij aanmoedigt als ik het weer eens niet meer zie zitten. Ook met Siska ben ik nog steeds goede vriendinnen. Ze heeft het er nog heel moeilijk mee, ze mist haar moeder ongelooflijk. Ze is ook hard veranderd, net als ik. Siska is stiller geworden, niet meer de flapuit van vroeger. Ik geniet meer van wat in het leven zit dan vroeger. Ik leef intenser, misschien omdat ik nu zie met mijn oren, mijn gevoel, mijn reuk en mijn smaak. Siska vertelt vaak aan mij hoe de omgeving eruit ziet, hoe groen het gras is, hoe fel witgeel de bal daarboven schijnt en welke vorm de wolken hebben. Of hoe gezellig Wannes, mijn geleidehond, met zijn kop op mijn blote voeten ligt te luieren. Ik koester mij in de warmte van de zon, terwijl ik het gewicht van Wannes' kop op mijn voeten voel. Ik voel een zachte bries die met mijn haren speelt. En ik ruik de hooiige geur van het gras, gemengd met de geuren van allerhande bloemen. Ik ruik ook dat het straks vast gaat regenen.

 

Dan put ik uit mijn herinnering hoe deze tekening eruit zou zien en ik geniet van wat ik zie.

 

Terug naar de verhalen